Rijke humusbraam
Rubus campaniensis Van Winkel ex A.Beek
Gorteria 24: 21 (1997).
Holotype: L, Van de Beek 9679, Ulvenhout, Prinsenbos, Royaaldreef, 26.7.1996.
Zeer dicht beklierd; bladeren hoekig getand, (vrij) breed; brede bloeiwijze met kleine bloemen. Meeldraden meestal korter dan de rode stijlen.
Bladloot 3-7 mm dik, laag boogvormig tot neerliggend, vrijwel steeds scherpkantig, in de zon roodbruin, dicht afstaand behaard, met (75-)200-300 klieren en 0-25 kleine stekels per 5 cm, in de volle zon soms met enkele klierstekels. Grote stekels 15-75 per internodium, naaldvormig of soms met vrij sterk verbrede (0,5-4 mm) voet, afstaand of iets teruggericht, van ongelijke grootte, de langste 4-6 mm, soms gebundeld. Steunblaadjes lijnvormig, afstaand lang behaard en beklierd. Bladsteel 5-11 cm lang, iets korter tot iets langer dan de onderste zijblaadjes, dicht behaard en beklierd, met 10-30(-60) zwak teruggerichte stekels van ongelijke grootte. Bladeren (4-)5-tallig met kort (1-4 mm) gesteelde onderste zijblaadjes, aan de bovenzijde kaal of iets behaard, aan de onderzijde op de nerven stijf afstaand maar niet dicht behaard, soms vrijwel kaal. Bladtanden meestal stomp en breed, onregelmatig maar niet diep, periodisch, met opgezette spitsjes, soms ten dele naar buiten gericht. Topblaadje 54-109 mm lang, elliptisch, soms naar het eironde, vaker naar het omgekeerd eironde neigend, een enkele maal vrijwel cirkelrond, met uitgerande voet, spits of (gewoonlijk vrij plotseling) toegespitst; breedte 60-90% van de lengte. Lengte van het steeltje 26-41% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig tot rond, dicht behaard en beklierd, soms met enkele klierstekels. Stekels 15-30 per internodium, naaldvormig of met iets verbrede voet, teruggericht, 2-5(-8) mm lang. Bladeren 3-tallig met ruitvormig-omgekeerd eirond topblaadje. Bloeiwijze breed, wijd vertakt, soms iets verlengd, aan de voet doorbladerd. Zijtakken zeer verschillend gedeeld, soms gebundeld, naar verschillende kanten gericht, meestal min of meer afstaand, tot 9-bloemig, met talrijke donkere klieren en gele of donkerpurperen naaldstekels; soms in de lagere bladoksels lange tot 15-bloemige zijtakken, van de verdere bloeiwijze gescheiden door bladeren zonder zijtak in de oksel. Bloemsteeltjes afstaand, van de zijbloemen 5-20 mm lang, van de eindbloem meestal opvallend korter (1-8 mm), dicht kort behaard, met talloze donkere klieren en 10-30 stekels. Kelk los teruggeslagen of afstaand, grijsviltig en afstaand, vaak ruig behaard, dicht beklierd, met 0-2 stekels. Kroonbladen wit, klein, smal elliptisch tot iets breder ruitvormig (3-6 mm breed), 8-11 mm lang. Meeldraden meestal korter, soms iets langer dan de stijlen. Helmhokken kaal. Stijlen met rode basis. Vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juli.
Standplaats: Bossen en bosranden op matig voedselrijke bodem. Vaak massaal op kapvlakten. Een enkele maal buiten het bos.
Taxonomie: Door Beijerinck (1956) gedetermineerd als R. drymophilus Müller et Lefèvre, een veel forsere plant met dichte bloeiwijze, lange meeldraden en bleke stijlen. De foto in Beijerinck (1956) met het onderschrift 'Rubus granulatus Lef. et Müll.' is van R. campaniensis.
Gelijkende soorten: In het gebied geen enkele.
Verspreiding: Noord-België, Nederland.
Nederland: Algemeen in het Kempendistrict. Verder zeldzaam in Gelderland en Zeeland.