Rubus horrefactus P.J.Müll. & Lefèvre
Jahresber. Pollichia 16/17: 252 (1859).
Lectotype (Van de Beek 2014: 188): P, “139, 183 / Rubus horrefactus Müll. et Lef. / Bois à Cuvergnon,
com. de Betz. Oise / fleurs blanches / Jt. 1856 Lefèvre”.
Synon.: R. tuberculatus Bab., Fl. Cambridge: 306 (1860). Lectotype (Edees 1975): CGE,
Leighton in Babington 468, Red Hill, Salop, 1847.
Bladloot met veel klieren ene ongelijke deels zeer lange stekels. Bladeren met (vrijwel) rechte tanden.
Bladloot 5-7 mm dik, kantig, met vlakke of convexe zijden, verspreid behaard, met 30-70 klieren en klierstekels van ongelijke lengte en 5-10 kleine stekels per 5 cm. Grote stekels 15-25 per internodium, met 2-6 mm brede voet, snel versmald, slank, afgeplat, tot 5-8 mm lang, (vrijwel) recht en afstaand. Stekels, klierstekels en meestal ook de klieren met dikke voet in de bladloot uitlopend. Steunblaadjes lancet- of lijn-lancetvormig, 10-17 mm lang, afstaand behaard en beklierd. Bladsteel 6-7 cm lang, matig behaard, met enige klieren en kleine stekels en ± 10-15 teruggerichte of ets gebogen grote stekels. Bladeren 3-5-tallig, aan de bovenzijde duidelijk kort behaard, aan de onderzijde kort zacht behaard en in de zon meestal iets viltig. Bladtanding ondiep, (vrij) fijn, iets onregelmatig, met ± rechte tanden, niet of nauwelijks periodisch. Topblaadje 80-100 mm lang, met uitgerande voet, (elliptisch-)omgekeerd eirond, (vrij) plotseling kort toegespitst; breedte 71-76% van de lengte. Lengte van het steeltje 18-31% van de lengte van het blaadje. Bloeitak kantig, iets behaard, met ongelijke klieren, klierstekels en stekels. Grote stekels 5-10 per internodium, met 6-13 mm brede, vaak nauwelijks van de tak af te grenzen voet, zeer plotseling versmald, tot 5-7 mm lang, zwak teruggericht of deels iets gebogen. Bloeiwijze smal piramidaal, tot boven het midden, maar meestal niet tot de top, bebladerd, met talrijke klieren, daarnaast met klierstekels, naadstekels en (vrij) talrijke lange, slanke stekels. Zijtakken schuin afstaand, onder het midden gedeeld, vaak gebundeld. Bloemsteeltjes 5-15 (- 24) mm lang, viltig, (vrijwel) zonder afstaande haren, met talrijke klieren die hoogstens ± evenlang zijn als de doorsnede van het steeltje en 5-10 (- 15) ongelijke, deels lange stekels. Kelkslippen afstaand tot opgericht, grijsgroen of grijsviltig, met talrijke klieren, onbestekeld of soms met 1-10 tere stekels. Kroonbladen wit, vrijwel cirkelrond, 12-18 mm lang. Meeldraden langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels aan de top iets behaard. Vruchtbodem kaal. Bloeitijd: eind juni, juli.
Standplaats: Bossen, bosranden en hagen op omgewerkte grond.
Gelijkende soorten: R. spiculus heeft sterk teruggerichte bladtanden. R. speculans heeft kleinere bloemen, los teruggeslagen kelkslippen en minder uitgesproken lange stekels.
Taxonomie: De bladloot heeft soms het karakter van die van de Hystricopses, maar de klieren in de bloeiwijze zijn korter.
Verspreiding: Britse eilanden, Noord-Frankrijk en verder naar het noordoosten op enkele voorposten in Nederland en Noord-Duitsland.
Nederland: Alleen in de Hortus van Wageningen.