Zoete haarbraam
Rubus gratus Focke
in ALPERS, Verz. Gefässpfl. Landdr. Stade 26 (1875).
Lectotype (Van de Beek 1974): BREM, Focke, Burgdamm bei Bremen, 14.7.1874.
Gevoorde, in de zon donkerrode bladloten; bladeren grof getand: bloeiwijze weinig bestekeld; grote bloemen met grote kelkslippen met lange spits en zeer lange meeldraden. Klierloos.
Bladloot boogvormig, 5-9 mm dik, kantig, met gegroefde zijden, in de zon roodbruin, zwak behaard. Stekels 7-12 per internodium, met (3 -) 5-8 mm brede voet, meestal geleidelijk versmald, teruggericht of iets gebogen, tot (4 -) 6-8 mm lang. Steunblaadjes lijn- of lijnlancetvormig, 9-25 mm lang, behaard, met kort gesteelde klieren. Bladsteel (5 -) 7-9 (- 10) cm lang, meestal matig, soms zwak behaard, met 6-15 teruggerichte of iets gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde behaard, aan de onderzijde zwak tot matig behaard, groen of zelden in de zon heel licht grijsviltig. Bladtanding grof, meestal duidelijk tot sterk periodisch, met rechte, meestal scherpe tanden, zelden meer regelmatig en matig diep getand. Topblaadje (60-)82-127(-146) mm lang, meestal ± ruitvormig tot omgekeerd eirond en vrij plotseling lang toegespitst, maar soms ook ± elliptisch, eirond of hartvormig en geleidelijk toegespitst, met afgeronde, uitgerande, zwak hartvormige of soms wigvormige voet; breedte 55-80% van de lengte. Lengte van het steeltje 23-36% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, meestal los behaard. Stekels 3-4 (- 6) per internodium, met 1-4 mm brede voet, teruggericht, 2-4 (- 5) mm lang. Bloeiwijze breed, meestal kort cylindrisch of afgerond, zelden meer piramidaal, gewoonlijk tot bovenaan bebladerd, los behaard, meestal met verspreide, gewoonlijk (vrij) zwakke stekels. Zijtakken schuin afstaand of soms opgericht, boven het midden gedeeld, met 1-5(-7) bloemen. Bloemsteeltjes los behaard, 6-19(-30) mm lang, met 0-6(-15) stekels. Kelkslippen afstaand of soms zwak teruggeslagen, met lang uitgetrokken, soms bladachtige punt, groengrijs of grijs viltig, onbestekeld of soms met een enkele stekel. Kroonbladen wit of lichtroze, breed elliptisch of omgekeerd eirond, 13-18 mm lang. Meeldraden talrijk, veel langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken meestal althans ten dele behaard. Vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juni, juli.
Standplaats: Een zeer breed scala, zowel op zure als licht basische, voedselrijke en voedselarme grond, in bossen, hagen, wegkanten, op heidevelden.
Gelijkende soorten: Door de gevoorde bladloot, de grote bloemen met lange meeldraden en de weinig bestekelde bloeiwijze goed gekarakteriseerd. R. schlechtendalii heeft een vlakke of convexe bladloot, een smal omgekeerd eirond topblad met smallere tanden en een smalle bloeiwijze; R. adulans heeft aan de onderzijde dicht behaarde bladeren en een veel sterker behaarde bloeiwijze.
Verspreiding: Denemarken, noordelijk Duitsland, Nederland, België tot in Noord-Frankrijk. Engeland.
Nederland: Behoort samen met R. plicatus tot de meest algemene soorten door het hele land.