R. nemoralis P.-J. Müll.

Zandhaagbraam

Rubus nemoralis P.J.Müll.

Flora 41: 139 (1858).
Lectotype (Weber 1975, pro holotypo): LAU, Müller 473, à l' entrée de la Reisbach, 20.7.1857.

Bladeren vrij ondiep spits gezaagd met meestal breed topblaad­je; bloeiwijze met kromme stekels; bloemen roze; meeldraden weinig langer dan de stijlen.

Bladloot hoogboogvormig of klimmend, 4-7(-11 mm) dik, scherp­kantig met vlakke of iets gegroefde zijden, in de zon rood­bruin, zwak behaard of vrijwel kaal. Stekels 7-15(-26) per internodium, met 4-9 mm brede voet, sterk afgeplat, geleide­lijk versmald, teruggericht, gebogen of krom, zelden vrijwel afstaand, tot 6-8 mm lang. Steunblaadjes lijn- tot lijnlancetvor­mig, 8-20 mm lang, behaard, met (vrijwel) zittende klieren. Bladsteel 7-10 cm lang, los behaard, met 10-21 gebogen tot haakvormige stekels. Bladeren 5-tallig, aan de voet met vlakke rand, aan de bovenzijde vrijwel of geheel kaal (hooguit met heel enkele zeer korte haren), aan de onderzijde vooral op de nerven matig tot dicht kort tot zacht behaard, meestal tevens met enige sterharen, soms licht grijsviltig, zeer gevoelig voor aantasting door roestzwam; bladtanding vrij fijn en regelmatig, niet tot weinig periodisch, met rechte of zwak naar buiten gerichte tanden met lange topspitsjes. Topblaadje 68-96(-129) mm lang, breed eirond, elliptisch, ruitvormig of vrijwel cirkelrond, zelden smaller ruitvormig tot elliptisch, met afgeronde of uitgerande voet, plotseling (vrij) lang toegespitst; breedte 64-89% van de lengte. Lengte van het steeltje (25-)30-52% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, in de zon roodbruin, zwak tot los behaard. Stekels 3-12 per internodium, met 4-9 mm brede voet, gebogen tot haakvormig, 5-10 mm lang. Bloeiwijze onregelmatig pirami­daal of breed cylindrisch, met ± afgeknotte top, tot aan of boven het midden of soms tot de top bebladerd, met brede topblaadjes of enkelvoudige bladeren, matig tot los behaard, met ± zittende klieren en talrijke (zeer) forse, althans ten dele kromme tot haakvormige stekels, die in de zon dieprood met gele punt zijn. Bovenste bladeren aan de onderzijde meest­al (iets) grijsviltig. Zijtakken afstaand tot opstijgend, boven het midden gedeeld, met 2-12(-17) bloemen, vaak met een of meer bladeren. Bloemsteeltjes 10-22 mm lang, viltig en los behaard, met ± zittende klieren of soms met een enkele zeer kort gesteelde klier en met 2-10 stekels. Kelkslippen (los) teruggeslagen tot ± afstaand, grijsviltig en los tot dicht behaard, met 0-6 stekels, zelden met enkele gesteelde klieren. Kroonbladen roze, omgekeerd eirond, 10-13 mm lang. Meeldraden ongeveer evenlang als tot iets langer dan de groen- of geel­achtige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of met enkele lange haren. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd juli, aug.

Standplaats: Lichte bossen, bosranden, hagen, ruigten, open plaatsen op kalkarme, schrale tot matig voedselrijke grond.

Taxonomie: Eerder (Van de Beek 1974) was ik van mening dat dit taxon identiek was met R. vulgaris Weihe & Nees. Collecties met bladeren uit de top van de bladloot in de herfst hebben vaak zeer smalle bladeren, die op die van R. vulgaris kunnen lijken. Bestudering van de laatste soort in de natuur heeft echter duidelijk gemaakt dat het om twee geheel verschillende soorten gaat. De verschillen zijn onder R. vulgaris gegeven.


Verspreiding: Vanaf Zuid-Noorwegen door Noord-Duitsland en Nederland tot in het uiterste Noord-Oosten van Frankrijk. Ook op de Britse eilanden.

Nederland: Zeer algemeen in het Gelderse district. Elders verspreid, hoewel regionaal (oostelijk Friesland) soms algeme­ner.

Verspreiding Verspreiding
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra