R. braeuckeriformis H.E.Weber

 

Groene pluimbraam

Rubus braeuckeriformis H.E.Weber

Abh. Landesmus. Naturk. Münster 49(3): 48 (1978).
Holotype: HBG, Weber 77919.1, Flaesheim bei Haltern, weg ten zuiden van het dorp bij het sportveld.

Eirond of iets elliptisch topblaadje met lang uitgetrokken punt en hartvormige voet; lange vrij hoog doorbladerde bloei­wijze met talrijke gele naaldstekels.

Bladloot 3-8 mm dik, stompkantig met convexe zijden of rond­achtig, kaal of zwak behaard. Stekels 10-16 per inter­nodium, iets ongelijk, met 2-5 mm brede voet, teruggericht of gebogen, 3½-6 mm lang. Steunblaadjes draad- tot lijnvor­mig, 6-11 mm lang, gewimperd, met zittende klieren. Blad­steel 5-9 cm lang, korter dan of ongeveer evenlang als de onderste zijblaadjes, met 13-20 zwak gebogen tot kromme ste­kels. Steeltjes van de onderste zijblaadjes 2-6 mm lang. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal, glanzend groen, aan de onderzijde kaal of weinig behaard. Bladtanding driehoekig, spits, met ± rechte tanden, onregelmatig, perio­disch. Zijblaadjes kort gesteeld. Topblaadje 88-130 mm lang, uitge­sproken eirond(-elliptisch), met hartvormige voet, zeer geleidelijk in een lange spits versmald; breedte 55-69% van de lengte. Lengte van het steel­tje 17-22(-26)% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak zwak tot los behaard. Stekels 5-13 per internodium, teruggericht tot gebogen, vaak met geknikte punt, 3-5 mm lang. Bloeiwijze piramidaal, tot hoog met grote bladeren, maar met bladloze top, dun viltig en los tot vrij dicht behaard, met talrijke gele naaldstekels. Zijtakken loodrecht afstaand tot opstijgend, onder het midden gedeeld, met 2-7 bloemen. Bloem­steeltjes 8-22 mm lang, dun viltig en ± aan­liggend behaard, met vrijwel zittende en 0-5 langere klieren en (2 -) 6-30 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, vaak met lange punt, groen met witte rand, kort behaard, aan de voet dicht bestekeld, overigens met 0-7 stekels. Kroonbladen wit of bleekroze, smal elliptisch tot omgekeerd eirond, ± 10 mm lang. Meeldraden langer dan de stijlen. Stijlen groen-wit, soms met rode voet. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels (vrij­wel) kaal. Vruchtbodem met enkele lange haren. Bloeitijd: juli, augustus.

Standplaats: Bossen op voedselrijke zure grond.

Gelijkende soorten: Door de bladvorm en de bestekeling van de bloeiwijze niet te verwar­ren.

Verspreiding: In een smalle lijn aan weerskanten van de Nederlands-Duitse grens en aangrenzend noord België.

Nederland: Langs de weg bij Singraven bij Denekamp.

Verspreiding Verspreiding