Rubus idaeus var. anomalus Arrh.
Rub. Suec. Monogr. 14 (1839).
R. idaeus var. leesii Bab., Ann. Nat. Hist. 17: (1846) = R. leesii (Bab.) Bab., in Steele, Handb.Field Bot. 60 (1847).
Bladeren zowel aan de bladloot als in de bloeiwijze, deels 2-3-tallig met topblaadje met spitse of stompe top, en deels of alle enkelvoudig, ± niervormig, soms met de steel in het midden zoals bij Hydrocotyle, met brede kartels met topspitsje. Topblaadje der drietallige bladeren zeer breed, 0-7 mm gesteeld, 40-79 mm lang; breedte 96-118% van de lengte. Bloeiwijze vaak enkelvoudig trosvormig. Bloemen klein, meestal abortief. Kelkslippen met afgeronde tot uitgetrokken punt.
Verspreiding: West- en Noord Europa.
Nederland: Alleen in het Haagse Bos en in het park Beekhuizen bij Velp.