Scherpe borstelbraam
Rubus asperidens (Sudre ex Bouvet) Prain
Syn.: R. milesii Newton
Bladloot hoogboogvormig, kantig, met vlakke zijden, bruinrood, berijpt, verspreid tot dicht behaard, met talrijke klieren en klierstekels. Grotere stekels 5-15 per internodium, soms met overgangen naar de kleine stekels, slank, 5-7(-9) mm lang, afstaand of teruggericht, soms met een iets opgerichte of neergebogen punt. Bladsteel ongeveer even lang als de onderste zijblaadjes, behaard en beklierd en met 10-15 stekels. Bladeren 5-tallig, lichtgroen, aan de bovenzijde behaard en vaak kaal wordend, aan de onderzijde dicht kort behaard. Bladtanding fijn tot vrij grof. Topblaadje met uitgerande voet, eirond of elliptisch, soms naar omgekeerd eirond neigend, vrij plotseling tot geleidelijk toegespitst; breedte 55-60% van de lengte. Lengte van het steeltje 33-57% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak dicht behaard en beklierd, met klierstekels en tot 3-7 mm lange, teruggerichte, gebogen of geknikte grotere stekels die naar boven toe in aantal toenemen. Bloeiwijze cilindrisch of piramidaal, hoog bebladerd, met afgeknotte top. Zijtakken afstaand tot opgericht. Bloemsteeltjes dicht kort behaard met korte klieren, bestekeld. Kelkslippen los teruggeslagen, dicht kort behaard, beklierd en bestekeld. Kroonbladen wit, omgekeerd eirond-elliptisch, ongeveer 12 mm lang. Meeldraden veel langer dan de stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels dicht behaard. Stijlen groenachtig, soms met roodachtige voet. Vruchtbodem behaard.
Gelijkende soorten: R. euryanthemus heeft minder lange klieren en minder ongelijke stekels.
Verspreiding: Van het uiterste Westen van Duitsland via België en Bretagne door Zuid-Engeland tot in het oosten van Ierland.
Nederland: