R. picearum (A.Beek) A.Beek

 

Kale woudbraam

R. picearum (A.Beek) A.Beek

Gorteria 12: 58. 1984 Holotype: U, Beek A 74,  Epen =  R. glandulosus ssp. picearum Beek, Gorteria 8: 126 (1977). R. tereticaulis ssp. argutipilus var. pseudo-bellardii Sudre    

Bladeren ondiep getand, aan de onderzijde vrijwel kaal, 3-5-tallig. Topblaadje (omgekeerd) eirond elliptisch. Kelkslippen grijsgroen.

Bladloot neerliggend of laagboogvormig, rond tot kantig, 4-6(-8) mm dik, vrijwel kaal, met meer dan 200 kleine naaldstekels en klieren van ongelijke lengte per 5 cm, overgaand in de grote stekels; grote stekels 5-10 per internodium, naaldvormig of iets afgeplat,  sterk teruggericht of iets gebogen, de langste 3-5 mm lang. Jonge loten donker bruinrood door de talrijke klieren. Steunblaadjes 7-12 mm lang, draadvormig, behaard en beklierd. Bladsteel 6-9 cm lang, zwak aanliggend behaard, dicht beklierd, met 5-15 grotere stekels . Bladeren vlak, 3- of deels voetvormig 4-5-tallig, aan de bovenzijde zeer zwak behaard, aan de onderzijde vrijwel kaal, alleen op de nerven niet voelbaar iets behaard. Tanding zeer ondiep, soms vrij fijn, maar meestal met brede tanden; door de brede ondiepe tanden lijkt de bladrand soms nauwelijks getand. Topblaadje elliptisch, soms neigend naar (omgekeerd-) eirond, -met hartvormige of uitgerande voet, gewoonlijk geleidelijk in een lange spits versmald, 84-122 mm lang; breedte 51-63 (-71)% van de lengte. Lengte van het steeltje 28-39% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak in jonge toestand rood, stompkantig, met matig dichte sterharen, met meer dan 200 donkerrode klieren, kleine stekeltjes en klierstekels van ongelijke lengte per 5 cm. Grote stekels 3-5 per internodium, de grootste 2-3(-4) mm lang, sterk terug gericht soms iets gebogen. Bladeren 3-tallig, als die van de bladloot behaard; jonge bladeren vaak met een rode rand. Bloeiwijze afgerond, niet zelden in tweeën gevorkt of met lange onderste zijtak, smet een zigzag gebogen hoofdas, in het onderste deel doorbladerd, soms hoger met enkele zeer breed hartvormige enkelvoudige bladeren, zeer kort behaard, rijk beklierd, met weinig of matig talrijke naaldstekels. Zijtakken zwak opgericht, (afgezien van de verlengde onderste zijtak) tot 14-bloemig,  meestal in of onder het midden gedeeld, soms gebundeld. Bloemsteeltjes dun, 8-32 mm lang, dun aanliggend behaard, met meer dan 200 roodbruine klieren, waarvan de langste merendeels even lang zijn als de doorsnee van het steeltje of iets langer, maar soms tot 3-4-maal zolang en met 3-13 naaldstekels. Kelkslippen aanvankelijk los teruggeslagen, later opgericht, met uitgetrokken, soms bladachtige punt, grijsgroen, kort behaard, met talrijke klieren en 3-15 stekeltjes. Kroonbladen wit, smal, elliptisch, 11,5-14,5 mm lang, 4,5-5,5 mm breed, stervormig uitstaand. Meeldraden ongeveer even lang als de stijlen of iets langer. Stijlen ivoorkleurig met rode voet, soms geheel roze. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem dicht kort behaard. Bloeitijd: eind juni tot begin augustus.

Standplaats: Hellingbossen op kalkrijke grond met zure strooisellaag.

Gelijke soorten: R. muridens heeft duidelijk behaarde bladeren met onregelmatige randen en veel grotere bloemen met lange meeldraden. Voor de verschillen met R. praticolor zie aldaar. R. nigricans is veel meer behaard, heeft grotere bladeren, langere klieren en een andere bouw van de bloeiwijze. Voor verschillen met R. edentulus en R. serpens zie: https://natuurtijdschriften.nl/pub/659540

Verspreiding: Zuid-Nederland en aangrenzend Duitsland en Oost-België.

Nederland: Alleen in Zuid-Limburg, daar in enkele oude bossen (vooral rond Epen) niet zeldzaam.

Verspreiding Verspreiding