R. oreades P.J.Müll. & Wirtg.

 

Nimfwoudbraam

Rubus oreades P.J.Müll. & Wirtgen

in Wirtgen, Herb. Rub. Rhen. 1: 154 (1860).

Lectotype (Weber 1986): W, Wirtgen, Herb. Rub. Rhen. 1: 154, Ahlerberg bei Oberlahnstein, 15.7.1860.

Drietallige zeer dunne weinig behaarde scherp en grof gezaagde bladeren met eirond of min of meer elliptisch topblaadje. Klieren bruin.

Bladloot rond tot stompkantig, 2-5 (- 7) mm dik, vrijwel kaal tot licht afstaand behaard, zelden (op zonnige standplaatsen) sterker en ten dele aanliggend behaard en tevens berijpt, met 100-200 grauwe of roodbruine klieren, klierstekels en kleine stekels van ongelijke lengte per 5 cm. Grote stekels ± 10 (-20) per internodium, naaldvormig, zelden met iets verbrede voet, (zwak) teruggericht, de langste 3,5-5 mm. Steunblaadjes kort, lijnvormig, behaard, dicht beklierd. Bladsteel 4,5-7,5 cm lang, als de bladloot behaard, beklierd en bestekeld. Bladeren zeer dun, 3- of voetvormig 4- of 5-tallig, aan de bovenzijde kaal tot zeer weinig behaard, aan de onderzijde vrijwel kaal of op de nerven niet of nauwelijks voelbaar behaard. Bladtanding onregelmatig, maar meestal niet duidelijk periodisch, met scherpe, lang toegespitste, vaak deels teruggerichte, meestal brede tanden, zelden meer regelmatig getand. Onderste zijblaadjes der 3-tallige bladeren langer dan de bladsteel, die der 5-tallige bladeren ongeveer evenlang als deze of iets korter. Topblaadje 70-119 mm lang, breed eirond of elliptisch, soms iets neigend naar omgekeerd eirond, met hartvormige voet, vrij plotseling tot geleidelijk lang toegespitst, dikwijls scheef doordat één zijde convex is; breedte (50 -) 60-80% van de lengte. Lengte van het steeltje 17-32% van de lengte van het blaadje. Bloeitak licht behaard, met talrijke ongelijke donkerbruine klieren en ± 5 scherpe 2-5 mm lange naaldstekels per internodium. Bloeiwijze los, breed, meestal met ronde top, onregelmatig, tot de top doorbladerd, met donkere klieren en scherpe naaldstekels. Zijtakken korter dan de bijbehorende bladeren, in verschillende richtingen uitstaand, de onderste 1-10 (- 13)-bloemig, onregelmatig vertakt, soms met een bloemsteeltje in de oksel. Bloemsteeltjes (10 -) 15-25 (- 35 mm lang, kort behaard, met 50-150 (- 200) klieren die grotendeels korter zijn dan de doorsnede van het steeltje, maar ten dele tot 2-maal zolang als deze en met (0 -) 4-12 naaldstekels. Kelkslippen groen-grijs, beklierd en bestekeld, met lang uitgetrokken punt, aanvankelijk opgericht, afstaand of zwak teruggericht, tenslotte opgericht of de vrucht omvattend. Kroonbladen wit, smal elliptisch, 6-8 mm lang. Meeldraden ongeveer evenlang als de groene of aan de voet rode stijlen. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem kaal of met een enkele haar. Bloeitijd eind juni tot begin augustus.

Standplaats: Op kalkarme grond in hellingbossen.

Gelijkende soorten: Door de dunne bladeren met scherpe grove tanding en donkere klieren in Nederland niet te verwisselen.

Verspreiding: Vanaf Zuid-Limburg tot in zuidelijk Westfalen en verder in Beieren.

Nederland: Alleen op enkele plaatsen in het uiterste zuiden van Limburg tussen Slenaken en Vaals.

Verspreiding Verspreiding