Brede grondbraam
Rubus axillaris Lej. & Court.
Comp. Fl. Belg. 2: 166 (1831).
Lectotype: BR
Synon.: R. leyi Focke, Syn. Rub. Germ. 268 (1877). Lectotype:
R. scanicus Areschoug, Sk. Flora ed. 2: 570 (1881). Lectotype: R. scanicus exemplaar van Areschoug in WAG uit 1884
Bladeren 3-5-tallig, aan de onderzijde met kamharen, zeer onregelmatig gezaagd, met kortgesteelde blaadjes en breed topblaadje; kelkslippen afstaand of opgericht; kleine bloemen met korte meeldraden.
Bladloot laag boogvormig, 4-7 mm dik, in de zon donkerrood, (stomp-)kantig met ± vlakke zijden, matig dicht lang behaard, zonder gesteelde klieren. Stekels ongelijk, 12-15 per internodium, uit 1-4(-7) mm brede voet ± naald- of priemvormig, teruggericht of soms licht gebogen, de langste 3-4 mm. Steunblaadjes lijnvormig, ± 10 mm lang, dicht behaard, met zittende klieren. Bladsteel 5-8 cm lang, ongeveer evenlang als de onderste zijblaadjes, vrij dicht behaard, met 13-22 fijne, kromme stekels. Bladeren (3-)5-tallig, met kortgesteelde tot ± zittende onderste zijblaadjes, aan de bovenzijde vrijwel kaal, aan de onderzijde groen, met stugge kamharen op de nerven. Bladrand onregelmatig, sterk periodisch, haast ingesneden gezaagd, met meestal brede, rechte of soms licht naar buiten gerichte tanden. Topblaadje 70-118 mm lang, met hartvormige tot afgeronde voet, breed, meestal omgekeerd eirond, soms meer elliptisch of eirond, vrij plotseling kort toegespitst; breedte 72-87% van de lengte; lengte van het steeltje 21-31% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak rondachtig tot stompkantig, dicht behaard, met 0-4 gesteelde klieren per 5 cm zijde en 10-16 ongelijke, (ten dele scherp) teruggerichte of gebogen naaldstekels, soms met onmiddellijk versmalde tot 5 mm brede voet, 2-6 mm lang. Bloeiwijze onduidelijk piramidaal of cylindrisch, tot vrij hoog met enkelvoudige brede, gelobde bladeren, ruig behaard, met vrij veel fijne stekels en verspreide donkere klieren. Zijtakken vaak onder het midden gedeeld, afstaand tot sterk opgericht, de langste met 3-6 bloemen. Bloemsteeltjes 3-15(-22) mm lang, dicht behaard, met 3-40 klieren en 3-15 stekels. Kelk grijsgroen, afstaand tot opgericht met lang uitgetrokken punt, dicht behaard, met 0-2 stekels en enkele klieren. Kroonbladen bleekroze (in de zon wit, in de schaduw soms helderroze, ook aan dezelfde plant), 8-10 mm lang, omgekeerd eirond tot elliptisch of ± rechthoekig met lange nagel, vaak aan de top uitgerand. Meeldraden korter dan de gele of groene stijlen. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: midden juli-begin augustus.
Standplaats: Bosranden en lichte bossen.
Gelijkende soorten: Door de korte meeldraden en grof getande, brede topblaadjes niet te verwarren.
Verspreiding: Zeer disjunct: een areaal in Zuid-Zweden en Denemarken, dan weer in de omgeving Aken, Vijlen, Eupen en voorts in Engeland.
Nederland: Kerperbos bij Vijlen; Putten, Vanenburgerallee.