R. bovinus A.Beek & H.E.Weber

 

Ruige tandbraam

Rubus bovinus A.Beek & H.E.Weber

Gorteria 20: 126 (1994).

Holotype: L, Van de Beek A 948, Tilligte bij Denekamp, zijweg aan de zuidkant van de grote weg westelijk van de Dinkel, aan rand van weiland, 11.7.1976.

Fijn toegespitst topblaadje; bladrand fijn maar scherp en onregelmatig gezaagd met uitstaande tanden; bloeiwijze beklierd, met lange ongelijke stekels; helmhokken behaard.

Bladloot kantig, vrijwel kaal of weinig behaard, zonder of soms met zeer verspreide gesteelde klieren (0-5 per 5 cm). Stekels 6-15 per internodium. nauwelijks ongelijk, zeer fors, sterk samengedrukt, uit 2-7 mm brede voet geleidelijk versmald, afstaand, teruggericht of gebogen aan de zelfde plant, de langste 6-11 mm lang. Steunblaadjes lijnvormig. Bladsteel 6-8 cm lang, met 11-16 gebogen of kromme, lange slanke stekels en met vrij talrijke klieren. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kort behaard, aan de onderzijde kortbehaard, vaak iets grijsviltig. Bladrand fijn maar zeer onregelmatig niet tot duidelijk periodisch scherp getand met zeer lange in verschillende richtingen staande topspitsjes. Topblaadje 62-92 mm lang, met uitgerande tot zwak wigvormige voet, breed omgekeerd eirond (nooit cirkelrond) topblaadje vrij plotseling toegespitst in een lange, vaak scheve spits; breedte 67-80% van de lengte. Lengte van het blaadje 21-35% van de lengte van het blaadje. Bloeitak kantig. zwak behaard, met 0-3 klieren per 5 cm, en onregelmatig verdeeld enige klierstekels of kleine stekeltjes. Grote stekels 5-11 per internodium, met 4-5 mm brede voet, snel versmald, zeer scherp, sterk afgeplat, scherp teruggericht, afstaand of gebogen, tot 5-8 mm lang. Bloeiwijze (meestal smal) piramidaal, gewoonlijk tot boven het midden bebladerd, met vrij talrijke lange slanke stekels en verspreide klieren, klierstekels en kleine stekels. Hoogste bladeren aan de onderzijde dun viltig. Zijtakken (meestal sterk) opstijgend, in of boven het midden gedeeld. Bloemsteeltjes 5-20 mm lang, viltig en dicht kort behaard, met 5-30 kort gesteelde klieren en 2-10 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, afstaand of los opgericht, grijsviltig, met 0-20 klieren en 2-10(-20) stekels. Kroonbladen (vrijwel) wit, smal tot matig breed elliptisch tot omgekeerd eirond, 8-11 mm lang. Meeldraden langer dan de geelgroene stijlen. Helmhokken behaard. Vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: eind juni, juli.

Standplaats: In heggen, bosjes en bosranden op iets leemhoudende zandgrond.

Gelijkende soorten: Verschilt van R. siekensis vooral door de geheel andere bladvorm en bladtanding, de veel zwaardere bestekeling en de kale vruchtbeginsels. R. stereacanthos is over het geheel forser, heeft meestal iets viltige bladonderzijden, nauwelijks of geen gesteelde klieren in de bloeiwijze en duidelijk teruggeslagen kelkslippen.

Verspreiding: Vanaf midden Nederland oostwaarts steeds schaarser tot in noordwestelijk Westfalen (omgeving Greven).

Nederland: Vrij regelmatig in het midden van het land, zelden in het oosten.

Verspreiding Verspreiding