Arsenaalbraam
Rubus hoplotheca A.Beek & D.P.Mercier
Dumortiera 119: 32
Lectotype (Weber 1974a): BM, Piddle Wood, Sturminster, Newton, Dorset, 22.7.1890.
Synon.: R. raduloides (W.M.Rogers)J.W.White, Proceedings of the Bristol Naturalist Society 9: 131 (1901), non (F.Areschoug) Neuman, Botaniska Notiser för år 1888: 60.
Rood aangelopen bladloten met forse, afstaande ongelijke stekels en klieren. Topblaadje breed omgekeerd eirond, met onregelmatige, ten dele teruggebogen tanden, aan de onderzijde viltig en lang behaard. Bloeiwijze piramidaal, fors bestekeld en beklierd.
Bladloot boogvormig, 4-8 mm dik, scherpkantig, met vlakke of concave zijden, in de zon diep glanzend purperrood, in de schaduw wijnrood gevlekt, iets berijpt, kaal, met 0-20 klieren, 3-25 slanke kleine stekels en 0-8 klierstekels per 5 cm, alle van zeer verschillende lengte en overgaand in de grote stekels, meestal snel afbrekend, zodat men nog slechts de stompen vindt, en op dezelfde bladloot zeer ongelijk verdeeld. Grote stekels 6-15 per internodium, met 4-6 mm brede basis, zeer snel versmald, sterk afgeplat, slank, 5-8 mm lang, afstaand of zwak teruggericht, donker bruinrood met gele punt. Steunblaadjes lijnvormig, 10-14 mm lang, verspreid behaard, met donkerrode klieren. Bladsteel 6-10 cm lang, langer tot iets korter dan de onderste zijblaadjes, zwak behaard, beklierd, met ongelijke stekels en klierstekels; grote stekels 10-15, slank, gebogen of teruggericht. Bladeren voetvormig (4 -) 5-tallig aan de bovenzijde kaal, aan de onderzijde grijs- tot witviltig en dicht zacht behaard, met kamharen op de nerven; tanding zeer onregelmatig, sterk periodisch, met zeer spitse, vaak ten dele teruggerichte tanden. Topblaadje 65-99 mm lang, breed omgekeerd eirond, soms ruitvormig, met afgeronde of uitgerande voet, vrij plotseling toegespitst; breedte 60-85% van de lengte. Lengte van het steeltje 35-52% van de lengte van het blaadje. Bloeitak scherpkantig, (vrijwel) kaal, met 30-70 ongelijke klieren, kleine stekels en klierstekels; grote stekels 5-10 per internodium, teruggericht of zwak gebogen, 4-8 mm lang, zeer slank, donker bruinrood. Bladeren 3-tallig, met ruitvormig tot omgekeerd eirond topblaadje, onregelmatig, zeer spits, veel fijner getand dan die van de bladloot, vrijwel of geheel zonder naar buiten gerichte tanden. Bloeiwijze dicht, piramidaal, meestal verlengd, in het onderste gedeelte of tot boven toe bebladerd, kort behaard, met talrijke donkerrode klieren, klierstekels, kleine stekels en lange slanke afstaande of teruggerichte, zelden iets gebogen stekels. Zijtakken schuin opgericht, rond het midden gedeeld, tot 13-bloemig, viltig en kortbehaard, dicht beklierd, met klierstekels en lange, slanke stekels. Bloemsteeltjes afstaand, 6-11 mm lang, dicht kort behaard, met meer dan 50 ongelijke klieren (deels langer dan de doorsnede van het steeltje) en 5-25 stekels. Kelkslippen los teruggeslagen, soms ten dele afstaand, grijsviltig, dicht kort behaard, met 15-> 50 klieren en 5-20 stekels. Kroonbladen licht- tot middelroze, 9-12 mm lang, eirond, elliptisch of omgekeerd eirond. Meeldraden langer dan de stijlen. Helmhokken kaal. Stijlen geheel bleekgroen of met rose voet. Vruchtbeginsels kaal of aan de top iets kort behaard. Vruchtbodem zwak behaard. Bloeitijd: eind juni, juli.
Standplaats: Hagen en bosranden op kalkrijke of leemhoudende grond.
Taxonomie: Beijerinck (1956) hield de soort voor R. radula. Zijn foto met onderschrift "Rubus radula" is R. hoplotheca. Voor de verschillen zie bij R. radula. Door Van de Beek (1974) werd de soort als identiek beschouwd met R. micans Godron. Deze verschilt echter o.a. door een minder ongelijkstekelige bladloot, een smaller, minder onregelmatig getand topblad en een brede stompe bloeiwijze.
Gelijkende soorten: Zie onder R. radula.
Verspreiding: Algemeen in Engeland. Op het vasteland zeldzaam en disjunct: Nederland, Oost-België en het aangrenzende Duitse gebied. Verder bij Hameln en Regensburg.
Nederland: Vrij algemeen in het Krijtdistrict; langs de Veluwezoom van Rheden tot Rhenen. Verder bij Dalfsen en bij Winterswijk.