R. camptostachys G.Braun

 

Bleke randbraam

Rubus camptostachys G. Braun

Übers. Gruppeneint. Gatt. Rubus (1881).

Lectotype (Weber 1981): LD, Braun Herb. Rub. Germ. 145, am Mastbruche bei Braunschweig, s.d.

Behaarde bladloot met onregelmatig verdeelde kortgesteelde klieren en meestal weinig tot matig talrijke stekels. Kroonbladen wit. Helmhokken behaard.

Bladloot 3-6 mm dik, rondachtig tot scherpkantig, soms met gegroefde zijden, licht tot matig behaard, met 0-100 kort gesteelde, ten dele vrijwel zittende klieren per 5 cm. Grote stekels 2-30 per internodium, afstaand of zwak teruggericht tot iets gebogen, uit 1½-3½(-7) mm brede voet meestal geleidelijk versmald, priemvormig of afgeplat, de grootste 3½-5 mm lang. Steunblaadjes (lijn-)lancetvormig. Bladsteel 5-9 cm lang, (vaak veel) korter dan de onderste zijblaadjes, behaard, zonder of met kortgesteelde klieren en 5-20 lichtgebogen stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde (meestal dicht) behaard, aan de onderzijde zacht, meestal (vrij) dicht, vooral op de nerven behaard. Bladtanding diep, soms haast ingesneden, onregelmatig, meestal duidelijk periodisch, met rechte hoekige of spitse tanden. Topblaadje 63-100 mm lang, in hoofdvorm ruitvormig, soms in de richting van het eironde, elliptische of omgekeerd eironde, vrij geleidelijk kort tot matig lang toegespitst, met uitgerande of vrijwel afgeronde voet; breedte 62-81% van de lengte. Lengte van het steeltje 16-27% van de lengte van het blaadje. Bloeitak meestal vrij dicht aanliggend of afstaand behaard, zelden dun viltig, klierloos tot vrij dicht kort beklierd, met 3-10 zwak teruggerichte tot iets gebogen, 1½-5 mm lange stekels per internodium. Bladeren 3-tallig, de bovenste soms aan de onderzijde licht viltig. Bloeiwijze onregelmatig gebouwd, meestal breed, met afgeronde of afgeknotte top, soms meer piramidaal, hoog doorbladerd, niet zelden met bladeren ook aan de zijtakken, meestal ± aanliggend behaard, in wisselende mate beklierd. Stekels geelachtig, meestal vrij talrijk, maar niet fors, dik naaldvormig, teruggericht of iets gebogen. Zijtakken zeer verschillend gedeeld, schuin afstaand tot opgericht. Bloemsteeltjes 5-20 mm lang, viltig, soms ook met afstaande haren, met 20-> 50 korte klieren en (0 -) 3-7 stekels. Kelk afstaand tot opgericht, (groen-) grijsviltig, beklierd, vaak ook iets bestekeld. Kroonbladen wit of zelden bleekroze, vrijwel zonder nagel, breed eirond elliptisch, 8-14 mm lang. Meeldraden langer of zeer zelden korter dan de groene stijlen. Helmknoppen dicht behaard. Vruchtbeginsels kaal of soms iets behaard. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juni-augustus.

Standplaats: Voorkeur voor vochtige veenachtige bodem, met name in beekdalen. Verder op geestgrond.

Gelijkende soorten: R. vanwinkelii is kaler, rijker bestekeld en heeft kale of kort behaarde helmhokken. R. mus is teerder, zwakker bestekeld en grijsgroen in plaats van heldergroen.

Verspreiding: In het gebied omgrensd door de lijn Zuid-Zweden, Zuid- Polen en Zuid-Duitsland, België, Nederland.

Nederland: Waar de geschikte bodem aanwezig is in vrijwel het hele land algemeen. Ontbreekt in de kleigebieden, maar ook in de drogere delen van Drenthe, Gelderland en Noord-Brabant, evenals in het zuiden van Limburg.

Verspreiding Verspreiding