Bolle haarbraam
Rubus macrophyllus Weihe & Nees
Rub. Germ. 35. 1824.
Lectotype (Van de Beek 1974): MSTR, "R. macrophyllus Weihe", s. d. et l.
Bladloot fors, behaard; bladeren groot, eirond tot elliptisch, met bol topblaadje; bloeiwijze weinig bestekeld, ruig behaard; kroon vuilroze.
Bladloot boogvormig of klimmend, 5-9 mm dik, kantig, met vlakke of gegroefde zijden, meestal grijsgroen of in de zon dieprood, meestal berijpt, los tot dicht verward behaard, in de herfst soms ongelijkstekelig wordend, met tot 20 kleine stekeltjes per 5 cm en met een enkele gesteelde klier. Stekels 10-25 per internodium, met 2-7 mm brede voet, afstaand, teruggericht of ten dele iets gebogen, matig tot flink afgeplat, 4-7 mm lang. Steunblaadjes lijnvormig, 10-18 mm lang, gewimperd, met zittende en soms enkele gesteelde klieren. Bladsteel 6-12 cm lang, evenlang als of langer dan de onderste zijblaadjes, dicht behaard, met 4-12 teruggerichte of gebogen stekels en soms met enkele klieren. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal, aan de onderzijde weinig tot dicht kort behaard, soms met enkele sterharen. Bladtanden stomp met kort topspitsje, vrij regelmatig, recht of naar buitengericht, niet of minder vaak duidelijk periodisch. Topblaadje meestal bol staand (daardoor na het drogen met vouwen), 97-137 mm lang, breed eirond of elliptisch, vaak met ± parallelle zijden, met uitgerande tot hartvormige voet, (meestal) geleidelijk (vrij) lang toegespitst; breedte 56-70% van de lengte. Lengte van het steeltje 20-50% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak dicht behaard, met 0-5 kleine stekeltjes en 0-6 klieren per 5 cm. Grote stekels 1-7 per internodium, met 1-5 mm brede voet, gebogen of teruggericht, 2-5(-6) mm lang. Bloeiwijze onregelmatig piramidaal of naar boven toe cylindrisch, dicht ruig behaard, met nauwelijks waarneembare verspreide kortgesteelde klieren tot vrij talrijke langer gesteelde klieren, zwak tot vrij dicht bestekeld, van bladloos tot geheel doorbladerd. Zijtakken afstaand tot opgericht, onder of rond het midden gedeeld, soms gebundeld, met 2-8 bloemen. Bloemsteeltjes 10-30 mm lang, dicht ruig behaard, met vrijwel zittende in het haar verborgen klieren en 0-30 langere klieren en 1-15 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, soms met verlengde punt, grijsviltig en los tot dicht lang behaard, met korte klieren, onbestekeld of met een enkele stekel. Kroonbladen wit tot vuilroze, omgekeerd eirond, 8-12 mm lang. Meeldraden veel langer dan de geelgroene stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of met een enkele haar. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juni, juli, vaak opnieuw in okt.-nov.
Opm.: In de vroege zomer heeft R. macrophyllus geen klieren of kleine stekels op de bladloot en in de regel weinig klieren, kleine en grote stekels en bladeren in de bloeiwijze. In het najaar nemen bestekeling en bekliering aan dichtheid toe. Bloeiwijzen uit de niet zelden voorkomende nabloei hebben een dichte forse ongelijke bestekeling en zijn soms tot de top doorbladerd. Men zou de soort dan onder de Anisacanthi of Vestiti kunnen zoeken.
Standplaats: Bossen, bosranden en hagen op vruchtbare, humeuze zandgrond.
Gelijkende soorten: R. schlechtendalii heeft smallere, elliptisch-omgekeerd eirond topblaadjes, die niet bol staan en smalle bloeiwijzen.
Verspreiding: Vanaf Roemenië tot Noord-Italië noordwestelijk tot Sleeswijk-Holstein en via Frankrijk tot op de Britse eilanden.
Nederland: Algemeen in het midden en zuiden van het land; naar het noorden snel schaarser worden en in het noorden van Drenthe en Friesland en in Groningen ontbrekend.