R. schlechtendalii Weihe ex Link

 

Spitse haarbraam

Rubus schlechtendalii Weihe ex Link

Enum. Plant. Hort. Reg. Bot. Berol. 2: 62 (1822).
Neotype (Van de Beek ex Weber 1986): BREM, Weihe, Mennighüffen, "Rubus Schlec­htendalii mihi".

Min of meer stompkantige behaarde bladloot; topblaadje (ellip­tisch-) omgekeerd eirond, vrij plotseling toegespitst; malle bloeiwijze, vrijwel of geheel zonder duidelijk gesteelde klieren.

Bladloot 4-8 mm dik, kantig, met vlakke of bolle zijden, soms rondachtig, matig tot dicht afstaand behaard. Stekels (5-)10-20 per internodium, met 2-7 mm brede voet, terugge­richt of iets gebogen, 4-8 mm lang. Steunblaadjes lijnvor­mig, 10-18 mm lang, behaard, meestal met tere (vrijwel) zittende klieren. Bladsteel 5-8 cm lang, korter tot langer dan de onderste zijblaadjes, dicht behaard, met 10-13 gebogen of kromme stekels, soms met enkele klieren. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal of zwak behaard, aan de onderzijde weinig tot-vooral op de nerven-vrij dicht behaard, min of meer met korte kamharen. Bladtanding zeer scherp, meestal vrij fijn en regelmatig, met ± rechte tan­den, niet of nauwelijks perio­disch. Steeltjes van de onderste zijblaadjes 3-8 mm. Topblaadje 7-12 cm lang, elliptisch tot omgekeerd eirond, met afgeronde voet of zeer licht uitge­rand, plotseling vrij lang toege­spitst; breed­te 53-66% van de lengte. Lengte van het steeltje 23-35% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak stompkantig, (los tot) dicht behaard. Bovenste blade­ren soms iets grijsviltig. Stekels 2-6 per internodium, met 3-5 mm brede voet, snel versmald, haast naaldvormig, 3-7 mm lang, alle of merendeels gebogen. Bloeiwijze lang, smal piramidaal of cylindrisch, hoog maar niet tot de top bebla­derd, meestal ruig zelden los afstaand behaard, met (vrij­wel) zit­tende klieren, zwak tot matig bestekeld. Zijtakken (vaak scherp) opstijgend, onder het midden gedeeld, soms gebundeld, de langste met 2-15 bloemen. Bloemsteeltjes 10-22 mm lang, dicht viltig en behaard, met (vrijwel) zittende klieren, zelden met een enkele langere klier, met 2-5 ste­kels. Kelk­slippen teruggeslagen, met lange soms bladachtige punt, (gr­oen-)grijsviltig, al dan niet tevens los behaard, onbestekeld. Kroonbladen bleekroze, elliptisch, 9-13 mm lang. Meeldraden iets langer dan de geelgroene stijlen. Helmhokken kaal. Vruch­tbeginsels kaal of met een enkele haar. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juni-augustus.

Standplaats: Hagen, bossen en bosranden op voedselrijke tot matig voedselarme zure tot neutrale grond.

Gelijkende soorten: R. lasiandrus heeft behaarde helmhokken en kleinere bloemen. R. umbrosus heeft in de bloeiwijze steeds duidelijk gesteelde klieren en langere stekels. R. adulans heeft een veel bredere bloeiwijze met uitstaande takken en breed elliptische topblaadjes.


Verspreiding: Duitsland, westwaarts vanaf het Midden-Weserge­bied tot in Nederland.

Nederland: Weinig algemeen in het midden en noorden van het land. Opval­lend is een relatief sterk voorkomen in de binnen­duinen rond Bergen en bij Wassenaar. Bezuiden de grote rivie­ren vrijwel ontbrekend.

Verspreiding Verspreiding