R. griesiae H.E.Weber

 

Duimstruweelbraam

Rubus griesiae H.E.Weber

Abh. Westf. Mus. Naturk. 65: 9 (2003).

Zeer rijk bezet met donkere klieren, Bladeren klein, met min of meer ruitvormig vaak gedeeld topblaadje. Bloeiwijze smal, met kleine bloemen.

Bladloot laagboogvormig, (2 -) 3-5 (- 7) mm dik, kantig met vlakke of convexe zijden tot rondachtig, in de zon roodbruin, vooral in de schaduw vaak berijpt, met verspreide tot matig talrijke korte sterharen, met 75-> 200 klieren per 5 cm, via (0 -) 2-35 kleine stekels en klierstekels per 5 cm overgaand in de grote stekels. Grote stekels 20-30 per internodium, met 1-5 mm brede voet, slank, sterk afgeplat of haart priemvormig, teruggericht of iets gebogen, tot 3-7 mm lang. Steunblaadjes lijnvormig tot lijnlancetvormig, 7-10 (- 13) mm lang, behaard en beklierd. Bladsteel 4-7 cm lang, langer dan de onderste zijblaadjes, matig behaard, met klieren, kleine stekels en 10-15 (- 20) meestal gebogen slanke grotere stekels. Bladeren 5-tallig, soms 6- of 7-tallig doordat het topblaadje gedeeld is, aan de bovenzijde meestal weinig behaard, soms vrijwel kaal of matig behaard, aan de onderzijde zwak tot vrij dicht kort behaard, soms iets grijs. Bladtanding zwak periodisch (vrij) fijn, scherp met spitsjes op de rechte tanden. Onderste zijblaadjes zittend. Topblaadje 48-91 mm lang, met wigvormige tot zwak uitgerande voet, ruitvormig, soms naar eirond, soms naar omgekeerd eirond neigend, vaak gelobd of gedeeld, geleidelijk versmald, spits of kort toegespitst; breedte 62-75(- 83)% van de lengte. Lengte van het steeltje (19-)27-35% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak kantig of rondachtig, met sterharen, talrijke klieren en verspreide tot talrijke kleine stekels en klierstekels. Grotere stekels 4-12 per internodium, met 1-3 mm brede voet, licht teruggericht of iets gebogen, zelden vrijwel loodrecht afstaand, 3-5 mm lang. Bloeiwijze onregelmatig, smal, piramidaal of cilindrisch, meestal hoog bebladerd. Hogere bladeren aan de onderzijde dicht kort behaard, vaak iets grijsachtig. Klieren talrijk, donker, in de zon roodbruin, in de schaduw soms grauw. Stekels matig talrijk, vrijwel recht afstaand of licht teruggericht, soms iets gebogen. Zijtakken weinig tot sterk opstijgend, korter dan de bijbehorende bladeren, onder het midden gedeeld, niet zelden gebundeld, met (1 -) 2-8 bloemen. Bloemsteeltjes dun, (4 -) 10-25 mm lang, dicht kortviltig, met talrijke klieren die merendeels of alle korter zijn dan de doorsnede van het steeltje en met 0-5 (- 20) stekels. Kelkslippen smal, met dunne uitgetrokken punt, afstaand tot opgericht, dicht kortviltig, dicht beklierd, al dan niet bestekeld. Kroonbladen wit of roze, elliptisch of omgekeerd eirond, 9-13 mm lang. Meeldraden ongeveer evenlang als de groenachtige stijlen. Helmhokken kaal, of zelden met een enkele haar. Vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem vrijwel kaal. Bloeitijd: half juni-aug.

Standplaats: Wegbermen, ruige terreinen op zandgrond.

Gelijkende soorten: R. histriculus heeft regelmatig elliptische topblaadjes en sterkere stekels.

Verspreiding: Noordwest Duitsland, Nederland, Noordwest België.

Nederland: Door vrijwel het hele land in de pleistocene gebieden voorkomend en vooral in het midden algemeen.

Verspreiding Verspreiding